Terug naar huis
Na hun bevrijding wilden de meeste dwangarbeiders het liefst zo snel mogelijk naar huis, maar dat was niet zo eenvoudig. Duitsland lag in puin, er reden geen treinen meer, de wegen zaten vol met geallieerde kolonnes. Om te voorkomen dat er een enorme stroom dwangarbeiders naar huis zou keren en de wegen zou blokkeren, werden ze door de Amerikanen en Britten opnieuw in kampen opgevangen. Daar was genoeg voedsel, zodat ze weer een beetje op krachten konden komen.
Maar niet iedereen kon het geduld opbrengen om te wachten tot ze naar huis gebracht werden. De Nederlandse grens lonkte. Veel dwangarbeiders verlieten alleen of in kleine groepjes de opvangkampen. Onderweg pakten ze vervoermiddelen en voedsel van verslagen, bange Duitse burgers af. De hiernaast afgedrukte bonnen werden opgeëist in het gemeentehuis van Hameln. Ze waren officieel bestemd voor vakantiegangers.
De
Polen en Russen kregen niet de kans zelfstandig naar huis te gaan. Zij werden
door de Amerikanen uit hun kampen, boerderijen en bedrijven gehaald en in doorgangskampen
bijeengebracht. Zodra de mogelijkheid zich voordeed stuurde de bezettingsmacht
deze 'misplaced persons' (ontheemde personen) terug naar huis.
Die repatriëring verliep in Krefeld opmerkelijk snel. Al in oktober 1945
konden de beide grote doorgangskampen (zoals het voormalige doorgangskamp 'Gevangenis
Anrath', hier op een postkaart afgebeeld) worden opgeheven.
Een aantal van deze 'misplaced persons' wilde echter om uiteenlopende redenen
niet terug naar hun vaderland. Een deel bleef als ontheemde buitenlanders in
Duitsland achter, maar de meesten probeerden naar Amerika te emigreren.
De Sovjet burger- en krijgsgevangenen wachtte bij thuiskomst een onaangename
verrassing: hun regering en alle instanties beschouwden hen zonder uitzondering
als (mogelijke) collaborateurs van de nazi's.
Welkom thuis
Bij de Nederlandse grens (op de foto de grenspost Glanerbrug bij Enschede,
waar veel Nederlanders weer terugkeerden) moesten de dwangarbeiders onverwacht
nieuwe vernederingen ondergaan: Nederlandse controleurs van de Politieke Opsporingsdienst
(POD) onderzochten of ze niet vrijwillig naar Duitsland gegaan waren (of nog
erger: bij de Nederlandse Waffen-SS hadden gezeten), ze
werden ontluisd, werden onderzocht op geslachtsziekten, moesten hun Duitse geld
inleveren, en werden opnieuw onder bewaking gesteld.
Ze hadden zich hun terugkeer in Nederland heel wat hartelijker voorgesteld.
Als
ze eenmaal toegelaten werden tot Nederland, kregen de dwangarbeiders een 'aanmeldingskaart
voor gerepatrieerden'. Daarop stonden zeven instanties op waar ze zich in hun
gemeente moesten melden, waaronder een geneeskundige dienst, de politie, het
gemeentehuis en het arbeidsbureau. Pas als ze overal een stempel hadden opgehaald,
kwamen ze in aanmerking voor distributiebonnen om aan voedsel te komen. Achter
de bureaus van die instanties kwamen ze vaak dezelfde ambtenaren tegen die hen
enkele jaren eerder op weg naar Duitsland 'geholpen' hadden. Nu moesten ze bij
hen komen 'bedelen' om een stempel.
Al die ervaringen in eigen land, maakten het de thuiskomers duidelijk dat ze niet hoefden te rekenen op veel steun bij de verwerking van hun nare oorlogservaringen.