Werken in de fabrieken
De Duitse industrie stond aan het begin van de oorlog op een technisch hoog niveau. Dat bleek onder andere uit de zeer moderne wapenuitrusting van het Duitse leger. Om dat niveau hoog te kunnen houden, waren veel vakmensen nodig. In de jaren 1941-1943 probeerde Fritz Sauckel (de man die verantwoordelijk was voor de aanvoer van nieuwe arbeidskrachten uit de bezette gebieden) met speciale maatregelen zoveel mogelijk goede arbeiders uit de Nederlandse fabrieken te ronselen. Bedrijven werden gedwongen een bepaald percentage van hun personeel voor de Duitse industrie af te staan. Maar de vraag naar vakmensen was groter dan het aanbod, en veel plekken achter de machines werden ingenomen door dwangarbeiders die daar niet voor opgeleid waren. Dat leidde geregeld tot ongelukken.
Dwangarbeid
in de Reichswerken 'Hermann-Göring'
Toen op 30 januari 1933 de nationalsocialisten de macht in het Duitse Rijk overnamen,
bestond de stad Salzgitter nog niet. In het gebied was bijna alleen maar landbouwactiviteit.
Die structuur veranderde vanaf het midden van de jaren dertig drastisch. De
nationaalsocialisten lieten hun blik vallen op de rijke ijzererts in de Harz.
Die vormden een interessant alternatief voor de na de Eerste Wereldoorlog aan
Frankrijk verloren provincie Elsas-Lotharingen. De nazi's wilden voor hun grondstoffen
niet afhankelijk zijn van andere landen, dus werd besloten de erts in het Harz-gebied
te gaan delven en ter plekke bewerken.
Op 15 juli 1937 werden de Reichswerke 'Hermann-Göring' opgericht en al snel werden de eerste mijnschachten gegraven, hoogovens bij Watenstedt en Hallendorf gebouwd, kanalen naar bestaande waterwegen gegraven en barakken en kolonies voor arbeiders aangelegd.
In 1939 werd het eerste erts gesmolten in de hoogovens. Het
begin van de oorlog dreef de productie al gauw op, naar het tienvoudige in juni
1940. Na de zomer van 1940 daalde het belang van het Salzgitter-erts, omdat
de mijnen van Elsas-Lotharingen weer onder Duits beheer kwamen. Desondanks werd
de productie steeds verder opgevoerd.
Vanaf de herfst van 1942 was de productie van munitie het belangrijkste onderdeel
van de fabrieken rond Salzgitter. Voor de verwerking van plaatstaal richten
de Reichswerke 'Hermann-Göring' en het oppercommando
van het leger op 23 augustus 1939 de 'Stahlwerke Braunschweig GmbH'. Daar werden
in de volgende jaren rupsbanden voor tanks, onderdelen van torpedo's, geschutslopen,
bommen en granaten vervaardigd.
Voor
de de bouw van de gigantische fabrieksgebouwen en de infrastructuur van de regio
waren vele duizenden arbeiders nodig. In 1937 woonden in het gebied waar de
hoogovens en fabrieken gepland waren niet meer dan zo'n 20.000 mensen. Er werden
uit alle delen van het Duitse Rijk mensen gehaald en vanaf 1938 ook arbeiders
uit bevriende landen. Toen de oorlog ook krijgsgevangenen en andere buitenlandse
arbeiders (sommigen vrijwillig, maar de meesten gedwongen) opleverde, kwamen
er ook velen naar Salzgitter. De Reichswerke in Salzgitter hoorden bijna altijd
tot de eerste ondernemingen die 'nieuw gevonden arbeidspotentieel' kreeg toebedeeld.
In een propagandafilm geeft een stem als commentaar: '70.000 mensen zijn werkzaam
in het gebied. Heel Europa helpt de productie te verhogen en de bouw te versnellen.'
De
bevolking van Salzgitter en omgeving liep tegen het einde van de oorlog op boven
de 110.000 personen. Dat was minder dan de geplande 250.000 tot 300.000 inwoners
van het gebied rond de Reichswerke 'Hermann-Göring'.
Het plan voor een grootse 'Hermann-Göring-stad' was gestrand. Slechts een
klein deel van de nieuwbouw werd gerealiseerd. Wat overbleef was een fusie op
1 april 1942 van de 28 gemeentes in het nieuwe industriegebied tot de stad Watenstedt-Salzgitter.
Van het begin af aan werden er mensen in kampen ondergebracht.
In het gebied van Salzgitter ontstond een microkosmos van het nazi kampensysteem:
burger-, dwangarbeiders-, krijgsgevangenen- en strafkampen, naast heropvoedingskampen
van de Gestapo en drie dependances van concentratiekampen. Het is niet eens
mogelijk het exacte aantal kampen te noemen, omdat ze gebouwd, gebruikt, hergebruikt
en soms weer opgeheven werden.
Toen de geallieerde troepen op 11 april 1945 in Salzgitter aankwamen, waren
er alleen al 67 kampen die bij de Reichswerken hoorden. Daarnaast waren er nog
krijgsgevangenenkampen en kampen van andere bedrijven.
Herinneringen van dwangarbeiders
René
Coenen werkte als elektricien bij de Stahlwerken Braunschweig. Dat werk verrichtte
hij in de verschillende afdelingen van het bedrijf.
Als student Landbouwtechniek aan de KSV in Wageningen had René geen ervaring
als elektricien. Daarvoor had hij een korte opleiding in Duitsland gevolgd.
Het gebrek aan opleiding was waarschijnlijk de oorzaak van zijn overlijden.
Hij stierf op 12 novembere 1943 op 21-jarige leeftijd in Hal III van de Stahlwerke
Braunschweig door een grote stroomstoot.
In een brief aan zijn familie schreef J. Wintermans:
'Er ligt een schaduw over de dag: vanmorgen hoorden we dat een jaargenoot van
de KSV in Wageningen, René Coenen, in Watenstedt verongelukt is door
een elektrische stroomstoot. Zijn ouders zijn in Nederlands-Indië, zijn
broer hier. Werkelijk verschrikkelijk!'
'Voor de productie van de Panzerfaust
(een soort bazooka) moesten ijzeren staven afgezaagd worden op een bepaalde
lengte. Per twee nachten was een zaagblad beschikbaar, dat in een beugel moest
worden bevestigd. Na een uur of drie was het blad al zo bot, dat het nauwelijks
meer sneed, en dan wordt vanzelf gedrukt, en gaat het zeker scheef, of je wilt
of niet. Dus vooral 'Ausschuß' afgeleverd. Het toezicht op de kleine
ploeg werd gehouden door een oud mannetje dat tegen middernacht verdween en
rond 5 uur terugkwam. Wij meenden dat hij een weduwe ging troosten, maar hielden
onze mond, en maakten een tukje op de vloer.'
(Sjef Wintermans)
Het eerste morgenlicht kleurt de horizon als we bij de bouwplaats
aankomen. Tegen de hemel tekenen zich over de volle breedte van ons blikveld
gigantische fabrieksgebouwen en schoorstenen af.
Een tijdje later sta ik met mijn medegevangenen sleuven te graven voor de fundering
van een nieuw fabrieksgebouw.
We zijn echter nog maar amper bezig, of we krijgen het bevel de schoppen weer
in te leveren en af te marcheren naar een plaats verderop in het complex. Daar,
op een zijtak van een spoorweg, staat een aantal grote Russische goederenwagons,
volgeladen met cementzakken die door ons gelost moeten worden.
Ik heb geen geluk. Terwijl de anderen het voorrecht hebben in de wagons te staan
en de zakken aan te schuiven, behoor ik tot degenen die ze op de schouders gelegd
krijgen. Met telkens vijftig kilo op onze nek wankelen we van de wagons naar
de bouwplaats, laten de zakken op de grond glijden en haasten ons weer terug
voor een nieuwe vracht.
Geen moment wordt ons rust gegund. Onder druk van de SS'ers die er met hun zweep
op los ranselen, maant de Kapo ons tot steeds grotere spoed aan. Het tempo en
de zwaarte van de last worden moordend. Na een uur ben ik al helemaal uitgeput.
Bovendien heeft zich door zweet en cementstof een dikke koek in mijn nek gevormd,
die mijn huid tot bloedens toe irriteert. Als het in de loop van de middag ook
nog gaat motregenen, lijkt het alsof ik met een betonkraag om mijn nek loop.
De pijn is haast niet uit te houden. Maar hoe beroerd en kapot ik mij ook voel,
ik weet dat ik moet volhouden, want voortdurend knallen de zwepen en trappen
de laarzen.
(Louis de Wijze)
Meer dan 1500 schoenen per jaar
Het is algemeen bekend dat veel Duitse firma's tijdens de Tweede Wereldoorlog
samenwerkten met het nazi-regime en daar flinke winsten uit haalden. Het Poolse
Ota was één van die bedrijven. Ota kan gerekend worden tot een
van de grotere leveranciers van schoeisel en rubberproducten aan de nazi's.
Na inname door de Duitsers van het Chelmek, in september 1939, wordt de
burgerbevolking gedwongen om te blijven werken bij de schoenenfabriek Ota .
De vestiging in Chelmek had in 1939 tweeduizend mensen in dienst. De jaren daarna
kregen zij versterking van dwangarbeiders uit alle hoeken van Europa.
De productie werd drastisch opgevoerd door uitbreiding van de werkdag van 8
naar 10 uur in twee ploegen. In 1942 werden er in Chelmek een 3,9 miljoen paar
schoenen door 2585 arbeiders geproduceerd. Meer dan 1500 schoenen per persoon
per jaar!